fragment uit 'PennenStreken'

Zijn
nekharen gingen overeind staan. Het was die kerel, Clive Fowler. Zelfs alleen
en ongemaskerd maakte hij een imposante indruk. Wat zou hij willen? Joel bedwong
een frons. Misschien kwam Fowler gewoon naar het dorp voor zaken, maar alleen
al zijn aanblik zette Joel op scherp.
Zonder
Fowler ook maar een moment uit het oog te verliezen, sprak hij tegen zijn
metgezel. Je kunt maar beter aan de kant gaan, dame. Deze man kon wel eens
foute bedoelingen hebben.
Een
scherpe fluittoon doorboorde de lucht en zijn trommelvlies. Hij draaide zich
om en zag Betsy met twee vingers in haar mond, terwijl ze met haar vrije hand
de teugels van zijn paard boven haar hoofd heen en weer zwaaide.
Meneer
Fowler! Hierzo.
Wat
doe je? vroeg Joel. Ik hoef geen misdadigers te ontmoeten wanneer ik met een
vrouw onderweg ben.
Hij
is geen misdadiger. Hij is een burger die zich aan de wet houdt. Ze zwaaide
opnieuw en Fowler verscheen op het pad voor hen. Of misschien moet ik zeggen
een burger die de wet handhaaft, wat
zelfs nog beter is.
Daar
dacht hij anders over. Maar deze ontmoeting zou hoe dan ook plaatsvinden, en
hij kon maar beter het initiatief nemen voordat hij er het slachtoffer van
werd.
Meneer
Fowler, zei hij, zodra zijn vijand binnen gehoorsafstand was, bent u op weg
naar het dorp?
Ik
ben op weg naar u. Het gaat om mijn vriend, meneer Pritchard. Ik heb gehoord
dat je iets hebt dat van hem is. Fowler bewoog zich als een trekpaard,
langzaam en bewust, maar met een hoop kracht.
Niets wat hij nodig heeft, nu ik hier ben.