fragment uit 'Kleuterbijbel voor jou'

Ruths nieuwe huis
Twee
vrouwen liepen door een straat in Betlehem. Ze waren moe. De mensen stootten
elkaar aan.
Kijk,
zei iemand. Is dat niet onze oude vriendin Noömi?
Maar
ze is toch lang geleden met haar familie naar een ander land gegaan? zei een
ander. Waarom is ze dan teruggekomen?
Noömi,
waar is je man? vroegen de mensen. Waar zijn je twee zoons?
Ze
zijn dood, zei Noömi. Ik ben teruggekomen met Ruth, mijn trouwe
schoondochter.
Noömi
en Ruth gingen weer in Betlehem wonen. Ze hadden geen geld, maar Ruth had een
idee.
Hier
vlakbij is een korenveld, zei ze. Ik ga daar wel wat restjes ophalen.
Ruth
ging naar het veld en begon het koren van de grond te rapen.
De baas
van het veld, Boaz, zag haar.
Ik
heb alles over jou gehoord, zei hij. Je bent goed geweest voor Noömi en je bent
bij haar gebleven. Je mag op mijn veld zo veel oprapen als je wilt.
Ruth
ging naar huis met genoeg graan voor een goede maaltijd, en dan hield ze nog
over.
Boaz
is zon aardige man! zei ze.
Ruth
ging vaak terug naar het veld. Telkens zorgde Boaz dat zijn werkers vriendelijk
tegen haar deden en genoeg graan voor haar lieten liggen. Ruth en Noömi hadden
nooit honger.
Maar
toen was de oogst afgelopen. Wat moesten ze nu doen?
Noömi
kreeg een idee en haar ogen schitterden toen ze het bij Ruth in haar oor
fluisterde.
Die
avond ging Ruth naar de plek waar Boaz en zijn werkers sliepen. Ze kroop naar
Boaz toe en ging bij zijn voeten liggen.
Midden
in de nacht werd Boaz wakker en hij schrok.
Wie
ben jij? vroeg hij verbaasd, want in het donker zag hij niet dat het Ruth was.
Ik
ben het, Ruth. Wilt u met me trouwen?
Toen
Boaz wist wie het was, legde hij voorzichtig een stuk van zijn deken over haar
heen.
Je
hoeft je geen zorgen meer te maken, zei hij. Ga maar slapen tot het licht
wordt.
En zo
kwam alles goed. Niet lang daarna trouwde Boaz met Ruth en ze kregen een zoon
die Obed heette. Noömi dankte God omdat ze weer familie had.